Voorbereiding
In overleg met uw behandelend arts heeft u een afspraak gemaakt op de polikliniek Gynaecologie vanwege een verdenking op baarmoederkanker. De gynaecoloog zal u vragen naar uw klachten, een algemeen lichamelijk onderzoek doen en eventueel ook uw hals, de buik en de liezen onderzoeken. Dan volgt een inwendig onderzoek via uw schede (vagina). Hierbij wordt een spreider (speculum) gebruikt om de schede open te houden. De gynaecoloog inspecteert zo de baarmoedermond en neemt een uitstrijkje af. Soms voelt de arts ook inwendig met één vinger in de schede en één vinger in de endeldarm (rectaal onderzoek).
Er vindt ook een echografisch onderzoek plaats. Hiermee worden de baarmoeder en de eierstokken zichtbaar op een beeldscherm. De gynaecoloog kan het baarmoederslijmvlies beoordelen, met name de dikte ervan. Wanneer het baarmoederslijmvlies te dik is of als afwijkingen zichtbaar zijn in de baarmoederholte, wordt wat weefsel van het baarmoederslijmvlies afgenomen. Bij dit onderzoek halen wij met een dun rietje weefsel uit uw baarmoeder. Dit sturen wij op voor onderzoek. Ook vindt er mogelijk bloedonderzoek plaats van het bloed zelf en van de werking van de nieren en de lever.
Extra onderzoek
Als uit de eerste onderzoeken blijkt dat u baarmoederkanker heeft, is vervolgonderzoek nodig.
- Met een curettage (een kleine operatie) kan de gynaecoloog weefsel uit het baarmoederslijmvlies weghalen. Dat gebeurt met behulp van een schrapertje (curettage), een zuigbuisje (microcurettage) of een tangetje (biopsie). Dit weefsel wordt onderzocht in het laboratorium.
- Bij een hysteroscopisch onderzoek kijkt de gynaecoloog met een dun kijkbuisje (hysteroscoop) in de baarmoeder en een stukje baarmoederslijmvlies weghalen voor laboratorisch onderzoek. Het duurt ongeveer 2 weken voordat de uitslag van het weefselonderzoek bekend is.
- Eventueel wordt op de afdeling Radiologie een röntgenfoto van de borstkas gemaakt om de longen te beoordelen en na te gaan of er in de borstkas uitzaaiingen zijn.
- Soms vindt op de afdeling Radiologie geavanceerd röntgenonderzoek van de buik plaats (met een CT-scan of een MRI-scan) om uitbreiding/uitzaaiingen van de kanker in de buik op te sporen.
- Een endoscopisch onderzoek wordt verricht bij klachten van de darmen of de blaas. Met een klein kijkertje (endoscoop) wordt ofwel in de endeldarm en de dikke darm gekeken, of in de blaas. Dit gebeurt in overleg met de internist en/of de uroloog.
Behandeling
De behandeling van baarmoederkanker is vooral afhankelijk van het kankerstadium en van de uitslag van het pathologisch-anatomisch onderzoek. Wanneer baarmoederkanker in het slijmvlies van de baarmoederholte ontstaat, kan de kanker zich plaatselijk uitbreiden: naar de spierlaag, naar de baarmoederhals of naar de eileiders en eierstokken. In een later stadium naar omliggende organen als de blaas of de darmen, of nog later via de lymfbanen naar lymfeklieren in de buik. De kans op genezing is afhankelijk van het stadium.
De behandeling begint bijna altijd met een operatie, waarbij de baarmoeder, baarmoedermond en eierstokken verwijderd worden, en soms ook de lymfeklieren. Van belang daarbij is uw algemene gezondheid, wat u zelf aankunt en belangrijk vindt. De operatie kan plaatsvinden via de buikwand (met een verticale snede vanaf de navel tot aan het schaambeen), of via een kijkbuisoperatie (laparoscopie) via de buikwand. Deze operatieve behandeling kan bijna altijd in het Martini Ziekenhuis worden uitgevoerd. Na de operatie onderzoekt de patholoog het weggehaalde weefsel onder de microscoop.
De patholoog bekijkt de aard en mate van kwaadaardigheid van de kanker (gradering), hoever de kanker in de wand van de baarmoeder is gegroeid, of er uitbreiding is naar eileiders, eierstokken en/of lymfeklieren.
Nabehandeling
De uitslag van het pathologisch onderzoek geeft aan of de behandeling klaar is of dat aanvullende behandelingen nodig zijn. Zo kan na de operatie aanvullend bestraling nodig zijn: uitwendig via de buik, zo nodig in combinatie met inwendige bestraling via de schede. Voor de inwendige bestraling via de schede wordt onder plaatselijke verdoving of een kortdurende narcose een radioactieve bron in de schede geplaatst. De bestraling duurt meestal een aantal weken.
Een heel enkele keer vindt behandeling plaats met hormonen of chemotherapie, in het laatste stadium, wanneer de kanker is uitgebreid naar de blaas, de endeldarm of naar andere organen in het lichaam.
Nevenwerkingen
- Na de operatie kunnen algemene complicaties optreden: kans op ruim bloedverlies tijdens de operatie, een infectie, verstoorde wondgenezing of trombose. Door het verwijderen van de baarmoeder kunnen plasproblemen ontstaan, zoals ongewenst urineverlies. Dit herstelt zich na verloop van tijd. Ook de seksuele beleving kan na de operatie veranderd zijn. Door het verwijderen van de baarmoeder en eierstokken treden geen menstruaties meer op en geen zwangerschap. Als u nog niet in de overgang was, kan een vervroegde overgang ontstaan.
- Na een (uitwendige en inwendige) bestraling kunnen blaas- en darmklachten ontstaan als diarree, buikpijn, frequente aandrang tot ontlasting of een blaasontsteking. Daarnaast kunt u zich tijdens de behandeling (erg) moe voelen. De meeste klachten verdwijnen enkele weken na de behandeling, maar moeheid kan nog lang blijven bestaan. Door de inwendige bestraling kunnen vergroeiingen in de schede ontstaan. Het kan voor u van belang zijn de schede open te houden. Dit kan door seksueel contact of met een staafje (een dilatator), een dildo of vibrator, of met tampons met vaseline.
- Hormoontherapie kan gewichtstoename, toegenomen eetlust en vocht vasthouden veroorzaken.
- De bijwerkingen van chemotherapie zijn erg afhankelijk van de soort chemotherapie.
Nazorg
De prognose van baarmoederkanker is afhankelijk van het stadium waarin de ziekte bij u wordt gevonden. Over het algemeen is de prognose goed, omdat baarmoederkanker zich in een vroeg stadium meestal openbaart door ongewoon bloedverlies via de schede.
De kans op genezing of overleving wordt meestal uitgedrukt in de zogenaamde vijfjaarsoverleving (dit is de overleving na een periode van 5 jaar na de behandeling). De overleving na 5 jaar voor baarmoederkanker is afhankelijk van het stadium van de kanker. In stadium 1 is de overleving na 5 jaar ongeveer 80 tot 95%. In stadium 2 ongeveer 60 tot 80%. In stadium 3 is de vijfjaarsoverleving erg afhankelijk van de reactie van de kanker op de behandeling en varieert van 30 tot 60%. In stadium 4 is de overleving na 5 jaar ongeveer 10 tot 20%.
Nadat u behandeld bent voor baarmoederkanker, gaat u regelmatig voor controle naar de polikliniek Gynaecologie. In eerste instantie elke 3 maanden, daarna elke 6 maanden en tenslotte jaarlijks.
Versie: 12 februari 2020