Inleiding
In overleg met uw behandelend arts heeft u een afspraak gemaakt op de polikliniek Gynaecologie. Het zou kunnen dat u baarmoederkanker heeft. In deze folder leest u over de onderzoeken en de verschillende behandelingen. Deze folder is een aanvulling op het gesprek met uw arts.
Baarmoederkanker
In Nederland krijgen jaarlijks bijna 2000 vrouwen baarmoederkanker. De meeste vrouwen zijn tussen de 55 en 80 jaar. Baarmoederkanker komt bijna nooit voor bij vrouwen jonger dan 45 jaar. Er zijn verschillende vormen van kanker van de baarmoeder. Hieronder leest u daar meer over.
Endometriumcarcinoom
Bij 90 tot 95 procent gaat het om kanker in de binnenste slijmvlieslaag van de baarmoeder. Dit baarmoederslijmvlies heet endometrium. Een ander woord voor kanker vanuit het baarmoederslijmvlies is dan ook endometriumcarcinoom.
Baarmoedersarcoom
Bij 5 tot 10 procent van de vrouwen gaat het om kanker in het bindweefsel of in het spierweefsel van de baarmoeder. Dit heet een baarmoedersarcoom. Op www.kanker.nl vindt u informatie over het baarmoedersarcoom.
Groeiwijze en uitzaaiingen
Vanuit het baarmoederslijmvlies kan een kwaadaardige tumor doorgroeien. Dat kan op verschillende plekken:
- In de spierlaag en naar de baarmoederhals.
- Later kan de tumor doorgroeien naar de eierstokken, eileiders en de vagina.
- Of naar verder gelegen organen zoals de blaas of de endeldarm.
Groeit de tumor door tot diep in de baarmoederwand? Dan wordt de kans groter dat kankercellen losraken en zich via de lymfeklieren of het bloed verspreiden. Zo ontstaan uitzaaiingen. Bij baarmoederkanker verspreiden kankercellen zich vooral via het lymfestelsel. Deze uitzaaiingen komen als eerste terecht in de lymfeklieren in het bekkengebied.
Kankercellen verspreiden zich bij baarmoederkanker minder vaak via het bloed. Als dit gebeurt, dan is dat meestal in een later stadium van de ziekte. U kunt dan uitzaaiingen krijgen in de longen, maar bijvoorbeeld ook in de botten of de lever.
Kanker is niet besmettelijk. Ook baarmoederkanker niet. Door geslachtsgemeenschap is geen besmetting mogelijk.
Overleving en gevolgen
Bij baarmoederkanker is het moeilijk aan te geven wanneer iemand echt genezen is. Ook na een behandeling bestaat het risico dat de ziekte terugkomt. Daarom wordt niet gesproken van genezingspercentages maar van overlevingspercentages. Daarbij wordt meestal een periode van 5 jaar vanaf de diagnose aangehouden. Meestal geldt: hoe langer de periode dat de ziekte niet aantoonbaar is, hoe kleiner de kans op terugkeer.
De overlevingskans hangt af van het stadium waarin de ziekte wordt ontdekt. Ongeveer 75 procent van de vrouwen met baarmoederkanker heeft een stadium 1 bij de diagnose. Na 3 jaar is ongeveer 95 procent van deze patiënten nog in leven. Voor stadium 4 is dit ongeveer 20 procent na 3 jaar.
Van alle vrouwen met baarmoederkanker zijn de overlevingskansen voor 5 jaar 80 procent. Overlevingspercentages voor een groep patiënten zijn niet zomaar naar uw situatie te vertalen. Wat u voor de toekomst mag verwachten, kunt u het beste met uw arts bespreken.
Mogelijke oorzaken
Over het ontstaan van baarmoederkanker is nog weinig bekend. Er zijn wel omstandigheden waarbij de kans op baarmoederkanker groter lijkt te zijn. Dit geldt bijvoorbeeld als lange tijd hoge waarden van het hormoon oestrogeen in het bloed aanwezig zijn. Dit is het geval als u:
- Laat in de overgang komt (later dan de gemiddelde leeftijd van 52 jaar).
- Geen kinderen heeft gekregen.
- Overgewicht heeft.
- Lange tijd oestrogenen gebruikt (bijvoorbeeld bij overgangsklachten).
- Een zeldzame oestrogeen-producerende tumor van de eierstokken heeft.
- Borstkanker heeft gehad en een aantal jaren het medicijn tamoxifen gebruikt.
Lynch-syndroom
Vrouwen met het Lynch-syndroom hebben een verhoogde kans op het ontstaan van baarmoederkanker. Het Lynch-syndroom is erfelijk en zorgt voor een verhoogde kans op kanker. Vroeger heette het Lynch-syndroom HNPCC. Heeft u vragen over erfelijkheid en baarmoederkanker? Bespreek die dan met uw huisarts of specialist.
Mogelijke symptomen
Klachten die kunnen voorkomen bij baarmoederkanker zijn:
- Na de overgang: ongewoon vaginaal bloedverlies of bruinige afscheiding.
- Voor de overgang: onregelmatig en overmatig bloedverlies tussen de menstruaties door.
- Plasklachten of bloedverlies bij het plassen.
- Moeheid, vermagering of buikpijn. Dit is zeldzaam. Vooral bij tumoren in een later stadium kunnen vrouwen hier last van hebben.
Vaginale bloedingen na de overgang
Na de overgang kunt u toch weer last krijgen van vaginale bloedingen. Vrouwen denken dan weleens dat ze weer ongesteld zijn. Maar bent u sinds 1 jaar (of langer) niet meer ongesteld geweest? Dan is zo’n bloeding geen gewone menstruatie. Bij ongeveer 10 procent veroorzaakt baarmoederkanker dit bloedverlies. Baarmoederkanker komt vooral na de overgang voor. Daarom zorgt bloedverlies er vaak voor dat de tumor in een vroeg stadium wordt ontdekt.
Naar de huisarts
Ongewoon vaginaal bloedverlies voor of na de overgang kan ook andere oorzaken hebben. Maar dit is altijd een reden om naar uw huisarts te gaan.
Onderzoeken voor de diagnose
Heeft u symptomen die kunnen passen bij baarmoederkanker? Ga dan naar uw huisarts. De huisarts doet eerst lichamelijk onderzoek en soms ook een gynaecologisch onderzoek. Denkt uw huisarts dat u misschien baarmoederkanker heeft? Dan verwijst de huisarts u door naar een gynaecoloog. Dit is een arts die gespecialiseerd is in ziekten van de vrouwelijke geslachtsorganen. De gynaecoloog onderzoekt u uitgebreider. Hieronder leest u welke onderzoeken u kunt krijgen.
Gynaecologisch onderzoek
Tijdens dit onderzoek ligt u op een gynaecologische stoel met beensteunen of voetsteunen. Ook kan de arts het onderzoek doen terwijl u op uw zij ligt. Of op een bed met een kussen als ondersteuning onder uw billen. Het gynaecologisch onderzoek bestaat meestal uit de volgende onderdelen:
- Uitwendig onderzoek: de arts kijkt of er afwijkingen aan de schaamlippen zijn.
- Inwendig onderzoek. Dit bestaat uit een speculumonderzoek, vaginaal toucher en soms een rectaal toucher.
- Vaginale echoscopie.
Speculumonderzoek
Na het uitwendig onderzoek brengt de arts een speculum in de vagina. Dit gebeurt om de vagina en baarmoedermond te kunnen zien. Een ander woord voor speculum is spreider of eendenbek. Met het speculum kan de arts de opening van de baarmoedermond een klein stukje (verder) openen. Zo kan de arts een uitstrijkje van het baarmoederslijmvlies maken. Is het uitstrijkje klaar, dan verwijdert de arts het speculum. Het onderzoek kan gevoelig zijn. Na het onderzoek kunt u een beetje bloedverlies hebben.
Vaginaal toucher
Nadat de arts het speculum verwijdert, brengt de arts 1 of 2 vingers in de vagina. De andere hand legt de arts op uw buik. Zo krijgt de arts een indruk van de ligging en de grootte van de organen onder in uw buik. Deze organen zijn onder andere uw baarmoeder, baarmoederhals en eierstokken. Dit onderzoek heet het vaginaal toucher. Het doet meestal geen pijn, maar kan wel gevoelig zijn.
Rectaal toucher
Soms voelt de arts daarna nog met 1 vinger in de endeldarm, vaak tegelijk met 1 vinger in de vagina. Zo onderzoekt de arts de omgeving van de baarmoeder en baarmoederhals. Dit onderzoek heet het rectaal toucher. De arts beoordeelt of de endeldarm normaal aanvoelt. En de arts onderzoekt of er afwijkingen zijn in de baarmoeder, baarmoederhals of eierstokken. Veel vrouwen ervaren dit als een vervelend onderzoek.
Vaginale echoscopie
Bij bepaalde klachten maakt de arts een vaginale echoscopie. Dit gebeurt bij onregelmatig vaginaal bloedverlies of bij vaginaal bloedverlies na de overgang. Ook is de vaginale echoscopie nodig bij mogelijk afwijkende eierstokken.
Een ander woord voor dit onderzoek is vaginale echografie of inwendige echografie. Echografie is een onderzoek met geluidsgolven. Deze golven hoort u niet, maar de weerkaatsing (echo) ervan maakt organen en weefsels zichtbaar op een beeldscherm. Zo kan de arts organen in het lichaam beoordelen en een mogelijke tumor of uitzaaiingen zien.
Inbrengen echokop
De arts gebruikt bij een vaginale echoscopie een dun en langwerpig echoapparaat. Dit apparaat zendt de geluidsgolven uit. De arts schuift eerst een soort condoom om de echokop vanwege de hygiëne. Daarna brengt de arts de echokop voorzichtig in uw vagina. Zo kan de arts het baarmoederslijmvlies, de spierlaag van de baarmoeder en de eierstokken goed zien en beoordelen. De meeste vrouwen vinden dit onderzoek niet pijnlijk, maar wel ongemakkelijk.
Sommige vrouwen hebben er veel moeite mee. Bijvoorbeeld omdat ze vervelende seksuele ervaringen hebben gehad. Of omdat een eerder inwendig onderzoek pijnlijk was. Ziet u erg op tegen het onderzoek? Bespreek dit dan van tevoren met uw arts. U kunt dan samen naar een oplossing zoeken. Misschien vindt u het onderzoek minder vervelend als u de echokop zelf inbrengt.
Curettage
Bij een curettage verwijdert de arts wat baarmoederslijmvlies. Het wegnemen van een stukje weefsel heet een biopsie. Dit doet de arts met een dun zuigbuisje (micro-curettage). De arts brengt deze via de vagina en de baarmoedermond in de baarmoeder. Dit onderzoek gebeurt op de polikliniek.
Een patholoog onderzoekt het weefsel onder de microscoop. Met de uitslag kan de arts meestal definitief vaststellen of u baarmoederkanker heeft. Het kan ook zijn dat de arts onrustige cellen ziet die op een voorstadium van kanker kunnen wijzen. Dan is een hysteroscopie nodig.
Hysteroscopie
Een hysteroscopie is een onderzoek van de baarmoeder. De arts bekijkt de wand van de baarmoeder. De arts gebruikt hiervoor een dunne buis waaraan een kleine camera zit: de scoop. De arts brengt de buis via de vagina en de baarmoedermond in de baarmoeder. De arts kan gericht zoeken naar afwijkend weefsel of een mogelijke tumor. Dit onderzoek is nodig als het eerder afgenomen weefsel bij de curettage onvoldoende informatie geeft. Of wanneer de curettage niet gelukt is.
Combinatie-onderzoek
U kunt een hysteroscopie ook krijgen in combinatie met een curettage. Tijdens het onderzoek kan de arts een klein stukje weefsel wegnemen voor onderzoek. Dit heet een biopsie. De patholoog onderzoekt het weefsel onder de microscoop. De uitslag van dit onderzoek bepaalt de uiteindelijke diagnose.
Als het nodig is, krijgt u een plaatselijke verdoving. Of u gaat hiervoor onder lichte narcose. U mag weer naar huis als u goed genoeg bent hersteld. Vaak is dat nog dezelfde dag.
Onderzoeken na de diagnose
Als u baarmoederkanker heeft, dan is er altijd verder onderzoek nodig. Daarmee stelt de arts vast of de tumor zich heeft uitgebreid. En zo ja, hoever en of er uitzaaiingen zijn. Zo kan de arts bepalen welke behandeling het best geschikt is. U kunt de volgende onderzoeken krijgen:
- Longfoto
- CT-scan
- MRI-scan
- Soms een echografie
Stadium-indeling
De arts stelt u een behandeling voor. Hiervoor moet de arts weten:
- Uit welke soort cellen de tumor is ontstaan.
- Hoe agressief deze cellen zijn.
- Wat het stadium van de ziekte is.
Het stadium geeft aan hoe ver de ziekte zich in het lichaam heeft uitgebreid. De arts stelt het stadium vast. De arts onderzoekt hiervoor:
- De plaats en grootte van de tumor.
- Of en hoever de tumor is doorgegroeid in het weefsel eromheen.
- Of er uitzaaiingen zijn in de lymfeklieren en/of organen ergens anders in het lichaam.
Met deze stadium-indeling schat de arts de vooruitzichten in. Ook adviseert de arts over een behandeling.
Stadia
Bij baarmoederkanker zijn er 4 stadia. Hieronder leest u daar meer over.
Stadium 1
De tumor blijft beperkt tot de baarmoeder. De patholoog bekijkt of de tumor vanuit de slijmvlieslaag is doorgegroeid in de spierwand van de baarmoeder. De patholoog maakt onderscheid tussen doorgroei in het oppervlakkige of diepere deel van de spierlaag.
Stadium 2
De tumor is doorgegroeid tot in de baarmoederhals.
Stadium 3
De tumor is doorgegroeid in de directe omgeving van de baarmoeder:
- Stadium 3 A: naar de eierstokken.
- Stadium 3 B: naar de vagina.
- Stadium 3 C: naar de lymfeklieren in het bekkengebied.
Stadium 4
De tumor is doorgegroeid of uitgezaaid naar andere organen:
- Stadium 4 A: er is doorgroei naar de blaas of de endeldarm.
- Stadium 4 B: er zijn uitzaaiingen ergens anders in de buik of in andere organen, zoals de longen.
Ongeveer 75 procent van de vrouwen met baarmoederkanker krijgt een stadium 1 bij de diagnose.
Gradering
Kankercellen lijken in meer of mindere mate op gezonde cellen. De differentiatiegraad van een tumor geeft aan hoe sterk de kankercellen afwijken van de gezonde cellen. Deze gradering zegt iets over de snelheid van delen. En daarmee iets over het gedrag van de tumor en de vooruitzichten.
Kwaadaardige tumoren worden meestal in 3 gradaties ingedeeld. Hoe hoger de gradatie, hoe minder de kankercellen nog op gezonde cellen lijken. En hoe sneller deze groeien. Een patholoog stelt het differentiatie-gradatie van de tumor vast. De arts doet dit door de kankercellen onder de microscoop te onderzoeken. Artsen gebruiken deze gradaties voor de keuze van de behandeling.
De behandeling of operatie
Bij baarmoederkanker krijgt u bijna altijd een operatie. Daarna kan 1 van de volgende behandelingen volgen:
- Bestraling, inwendig of uitwendig
- Hormonale therapie
- Chemotherapie
Soms krijgt u een combinatie van deze behandelingen. Het hangt van het stadium van de ziekte af of een aanvullende behandeling na de operatie nodig is:
- De helft van de vrouwen krijgt na de operatie geen aanvullende behandeling.
- Vrouwen met een laag stadium, maar met een risico op terugkeer van de ziekte, kunnen inwendige bestraling krijgen.
- Vrouwen met een hoger stadium of een agressiever type tumor kunnen uitwendige bestraling krijgen. Dit gebeurt soms in combinatie met inwendige bestraling of chemotherapie.
Behandelplan
Uw arts maakt samen met een aantal andere specialisten een behandelplan voor u. Zij gebruiken hiervoor landelijke richtlijnen en ze kijken naar:
- Het stadium van de ziekte
- Kenmerken van de tumor, bijvoorbeeld hoe agressief de kankercellen zijn
- Uw lichamelijke conditie
Doel van de behandeling
Een behandeling kan gericht zijn op genezing, maar ook op het remmen van de ziekte. De arts kijkt samen met u wat de mogelijkheden zijn voor uw situatie.
- Is genezing het doel, dan heet dit een curatieve behandeling.
- Onderdeel daarvan kan een aanvullende behandeling zijn: een adjuvante behandeling. Deze behandeling is bedoeld om een beter eindresultaat te bereiken. Denk bijvoorbeeld aan bestraling na een operatie.
- Een neo-adjuvante behandeling is een aanvullende behandeling vóór de andere behandeling. Denk bijvoorbeeld aan chemotherapie of bestraling om de tumor kleiner te maken vóór een operatie.
- Is genezing niet (meer) mogelijk, dan kunt u een palliatieve behandeling krijgen. Deze behandeling is gericht op het remmen van de ziekte. Daarnaast helpt de behandeling bij het verminderen of het voorkomen van klachten.
Twijfel over een behandeling
De behandeling van kanker kan zwaar zijn. Dat geldt ook voor de gevolgen ervan. U kunt het idee hebben dat de behandeling en de gevolgen niet meer opwegen tegen de resultaten die u van de behandeling verwacht. Daardoor kunt u gaan twijfelen aan de zin van de behandeling. Het doel van uw behandeling kan hierbij een rol spelen.
Wordt u behandeld om de ziekte te genezen? Of krijgt u die om de ziekte te remmen en klachten te verminderen? Twijfelt u aan de zin van (verdere) behandeling? Bespreek dit dan met uw specialist of huisarts. Iedereen heeft het recht om af te zien van (verdere) behandeling. Uw arts blijft u altijd medische zorg en begeleiding geven.
Operatie
Bij baarmoederkanker wordt u meestal geopereerd. Hoe uitgebreid de operatie is, hangt af van het stadium van de ziekte.
Stadium 1
Bij baarmoederkanker in stadium 1 krijgt u bijna altijd een operatie. De arts verwijdert:
- De baarmoeder
- De eileiders en eierstokken, daar kunnen namelijk uitzaaiingen in zitten.
- Het steunweefsel en de lymfeklieren rondom de baarmoeder verwijdert de arts meestal niet.
Een enkele keer verwijdert de arts bij jonge vrouwen de eierstokken niet. Daarmee voorkomt de arts dat een jonge vrouw in de overgang komt. Heel soms kan de arts de operatie uitstellen. Dit kan als een vrouw een kinderwens heeft en de kanker in een heel vroeg stadium is ontdekt. Zij krijgt dan een hormonale behandeling en blijft onder strenge controle.
Bij een vroeg stadium van de ziekte opereert de arts u meestal via een kijkoperatie. Dat heet een laparoscopie. Heel soms kiest de arts voor een operatie via een snee in de buik. Deze loopt vanaf het schaambeen tot de navel of net daarboven.
De arts verwijdert de baarmoeder zelden via een vaginale operatie. Zijn er aanwijzingen dat het een meer agressief type baarmoederkanker is? Dan kan de arts ook stukjes weefsel van andere plekken in de buikholte en van de lymfeklieren wegnemen. Dit weefsel wordt gebruikt voor onderzoek. Dit heet een stadiëringsoperatie. De stukjes weefsel heten biopten. Een patholoog onderzoekt de biopten onder de microscoop.
Stadium 2 Meestal krijgt u dezelfde operatie als bij stadium 1. Vaak blijkt ook pas na de operatie dat het om een stadium 2 gaat. Alleen als vooraf blijkt dat de tumor is doorgegroeid naar de baarmoederhals, is de operatie soms uitgebreider.
Stadium 2
Meestal krijgt u dezelfde operatie als bij stadium 1. Vaak blijkt ook pas na de operatie dat het om een stadium 2 gaat. Alleen als van tevoren blijkt dat de tumor is doorgegroeid naar de baarmoederhals, is de operatie soms uitgebreider.
De arts verwijdert dan:
- De baarmoeder
- De eileiders en eierstokken
- Zo veel mogelijk lymfeklieren en steunweefsel rond de baarmoeder
- Het bovenste deel van de vagina
Op de plaats waar de baarmoeder heeft gezeten, maakt de arts de vagina dicht. Deze is nu wat korter geworden. Voor de operatie maakt de arts meestal een snee in de onderbuik. De snee loopt vanaf het schaambeen tot de navel of net daarboven. Zo kan de arts de hele buik bekijken. Soms is het mogelijk om de operatie als kijkoperatie uit te voeren. U krijgt dan alleen kleine wondjes en herstelt sneller.
Stadium 3
Heeft u baarmoederkanker in stadium 3? Dan krijgt u meerdere behandelingen:
- Meestal wordt u eerst geopereerd via een snee in de buik. Deze loopt vanaf het schaambeen tot de navel of daarboven. De arts verwijdert de baarmoeder en haalt zo veel mogelijk zichtbaar tumorweefsel weg. Meestal verwijdert de arts ook de lymfeklieren. Daarna krijgt u bestraling en/of chemotherapie.
- Soms krijgt u bestraling en/of chemotherapie en niet eerst een operatie. Regelmatig volgt dan na de bestraling en/of chemotherapie alsnog een operatie.
Stadium 4
Heeft u baarmoederkanker in stadium 4? Dan hangt het van de uitgebreidheid van de tumor af welke behandeling(en) u krijgt. Heeft u uitzaaiingen in andere organen? Dan krijgt u meestal geen operatie maar chemotherapie. Soms gevolgd door bestraling of hormonale therapie.
Onderzoek
Een patholoog onderzoekt het weggehaalde weefsel onder de microscoop. De patholoog kijkt of er kankercellen in zitten. Ook kijkt de patholoog naar de gradering en uitgebreidheid van de tumor. De uitslag van dit onderzoek geeft belangrijke informatie over het definitieve stadium van de ziekte. Dit bepaalt mede of verdere behandeling met chemotherapie of bestraling nodig is.
Na de behandeling of operatie
Na een behandeling of operatie kunnen er bijwerkingen zijn. Soms merkt u die meteen, bij andere bijwerkingen duurt het wat langer voordat u ze opmerkt.
Weer naar huis
Zoals bij elke operatie bestaat er een kans op problemen met wondgenezing en het ontstaan van bloedstolsels in de benen. Andere mogelijke bijwerkingen zijn een blaasontsteking en het moeilijk op gang komen van de darmen. Dit gebeurt meestal in de eerste dagen tot weken na de ingreep. Langer na de operatie is zo’n soort bijwerking zeldzaam.
Ook voor de langere termijn kunnen er mogelijke gevolgen en bijwerkingen optreden. Bijvoorbeeld vermoeidheid, onvruchtbaarheid, vervroegde overgang of plasproblemen. Hieronder leest u daar meer over.
Vermoeidheid
Sommige vrouwen hebben last van vermoeidheid door de kanker en/of de behandeling van kanker.
Onvruchtbaarheid
In zeldzame gevallen komt baarmoederkanker voor bij vrouwen onder de 40 jaar. Als uw baarmoeder en de eierstokken zijn verwijderd, wordt u onvruchtbaar. Wanneer u nog kinderen had willen krijgen, kunt u het hierdoor extra moeilijk hebben.
Overgang
Als u nog niet in de overgang was, betekent verwijdering van de baarmoeder een einde van uw menstruatie. Ook de productie van de vrouwelijke geslachtshormonen in de eierstokken wordt beëindigd. Hierdoor komt u vervroegd in de overgang. Net als de natuurlijke overgang kan dit verschijnselen veroorzaken als ‘opvliegers’. Dit is overmatige transpiratie (zweten) en het afwisselend warm en koud hebben.
Plasproblemen
Soms is het functioneren van de blaas na de operatie wat veranderd. Het kan zijn dat u af en toe wat urine verliest (incontinentie) of vaker op de dag moet plassen. Of dat u aandrang heeft om te plassen. Het kan ook zijn dat u de eerste tijd (weken tot maanden) niet goed kunt uitplassen.
Sommige vrouwen hebben na de operatie moeite met het ophouden van de urine. Dat is het geval als bij de operatie kleine zenuwen van de blaas zijn beschadigd. Dat is niet altijd te voorkomen. De eerste maanden na de operatie is het daarom goed om op geregelde tijden te plassen. Meestal keert het signaal dat u moet plassen na enige tijd geleidelijk terug.
Emoties
Na de diagnose kanker, kunt u schrikken van uw eigen emoties. U herkent uzelf niet meer. Emoties als boosheid, paniek, wanhoop, angst of machteloosheid kunnen er allemaal bij horen. Het zijn veel voorkomende reacties op een ingrijpende gebeurtenis.
Uit ervaring van anderen blijkt dat het leren leven met kanker met vallen en opstaan gaat. Periodes waarin u erg bezig bent met uw ziekte en het u lukt om het gewone leven op te pakken, wisselen elkaar af. Het advies is professionele hulp te zoeken als het u te veel wordt en uw dagelijks leven verstoord wordt.
Intimiteit en seksualiteit
Na de behandeling wordt meestal geadviseerd te wachten met het hebben van geslachtsgemeenschap. Dit is in verband met de wondgenezing. Wacht in elk geval tot na de eerste poliklinische controle. Deze afspraak is ongeveer 6 weken na ontslag uit het ziekenhuis.
Wensen bespreken
Er zijn geen medische bezwaren tegen seksuele opwinding, masturberen of het krijgen van een orgasme (klaarkomen). Voorop staat dat u voor uzelf moet bepalen wanneer u aan vrijen toe bent en op welke wijze u dat wilt. Het is belangrijk om dit met uw partner te bespreken.
Veel vrouwen hebben in het begin meer behoefte aan geborgenheid, warmte en dicht bij elkaar zijn dan aan seksuele opwinding. Het is belangrijk dit aan uw partner uit te leggen, omdat de behoefte van de partner anders kan zijn. Het is belangrijk daar aandacht voor te hebben, zonder over uw eigen grenzen heen te gaan.
Minder zin
Door de behandeling kan de zin in vrijen afnemen. Ook door onzichtbare gevolgen van de ziekte of behandeling, zoals vermoeidheid, kan uw behoefte aan seks minder zijn. Daarbij komt nog eens de emotionele verwerking van het (gehad) hebben van kanker. De diagnose kanker brengt voor veel mensen gevoelens van angst en onzekerheid met zich mee. Ook schaamte en machteloosheid kunnen de zin in seks beïnvloeden. Soms ook kan er een samenhang zijn tussen seksuele problemen en relatieproblemen.
Weer gaan werken
Tijdens de behandeling moet u uw werkzaamheden misschien tijdelijk aanpassen of stoppen. Overleg hierover met uw specialist en uw bedrijfsarts. Na verloop van tijd kunt u zo mogelijk uw werkzaamheden hervatten. Een bepaalde tijd is hiervoor niet te geven, dat is voor iedereen anders.
Controle
Bent u voor baarmoederkanker behandeld, dan blijft u daarna nog een tijd onder controle.
- De eerste 2 jaar komt u elke 3 tot 4 maanden bij de gynaecoloog en/of de bestralingsarts.
- Na 2 jaar worden de controles minder: gemiddeld 2 tot 3 keer per jaar.
- Na 5 jaar zijn er geen controles meer nodig.
U krijgt bij de controle bij de gynaecoloog een gynaecologisch onderzoek. Dit bestaat uit een uitwendig onderzoek, inwendig onderzoek en soms een vaginale echoscopie. Ook onderzoekt de arts de lymfeklieren in de hals en de liezen. Heeft u klachten? Dan wordt u soms verder onderzocht. Bijvoorbeeld met een CT-scan. Verliest u bloed uit uw vagina? Neem dan contact op met uw huisarts of specialist.
Meer informatie en steun
Wist u dat het mogelijk is om in contact te komen met lotgenoten? Het uitwisselen van ervaringen en het delen van gevoelens met iemand in een vergelijkbare situatie kan goed helpen. Lotgenoten hebben vaak aan een half woord genoeg om elkaar te begrijpen. Daarnaast kan het krijgen van praktische informatie belangrijke steun geven.
U kunt lotgenoten ontmoeten via een patiëntenorganisatie of een inloophuis. Of kijk op internet, bijvoorbeeld via kanker.nl.
Vragen
Heeft u vragen naar aanleiding van deze folder? Blijf daar dan niet mee lopen. Vragen over uw persoonlijke situatie kunt u het beste bespreken met uw specialist of huisarts. Vragen over medicijnen kunt u ook stellen bij uw apotheek.
Kanker.nl
Kanker.nl is een initiatief van KWF Kankerbestrijding, de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties en Integraal Kankercentrum Nederland. Op www.kanker.nl kunt u uitgebreide informatie vinden over:
- Soorten kanker
- Behandelingen van kanker
- Leven met kanker
U vindt er ook ervaringen van andere kankerpatiënten en naasten.
Kanker.nl Infolijn
Patiënten en hun naasten met vragen over de behandeling, maar ook met zorgen of twijfels, kunnen:
- Bellen met de gratis kanker.nl infolijn: 0800-022 66 22.
- Een vraag stellen per mail. Ga daarvoor naar kanker.nl/infolijn. Uw vraag wordt per e-mail of telefonisch beantwoord.
KWF-folders
Over veel onderwerpen zijn ook folders beschikbaar.
Andere organisaties, zoals Olijf
Olijf, het netwerk vrouwen met gynaecologische kanker, is een patiëntenorganisatie voor vrouwen met kanker van de geslachtsorganen zoals baarmoederkanker. U kunt bij Olijf terecht voor lotgenotencontact en belangenbehartiging. Voor meer informatie: olijf.nl
Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK)
Binnen NFK werken kankerpatiëntenorganisaties samen. Zij komen op voor de belangen van (ex-)kankerpatiënten en hun naasten. NFK werkt samen met en ontvangt subsidie van KWF Kankerbestrijding. Voor meer informatie: nfk.nl.